Creatieve therapie is een ervaringsgerichte therapie waarbij je onder begeleiding van de therapeut aan de slag gaat met beeldend materiaal zoals verf, krijt, klei of speksteen. 
Hóe je te werk gaat is een afspiegeling van hoe je dat in het gewone leven doet. Door beeldend bezig te zijn wordt steeds duidelijker wat je bezig houdt en wat je fijn of moeilijk vindt. Problemen worden daardoor helder en bespreekbaar. We kunnen vervolgens doelen voor de therapie stellen.

De therapeut stemt de beeldende opdrachten af op het doel van de therapie en uiteraard ook op jou, want geen mens is hetzelfde. 
Een kind dat zich bijvoorbeeld verbaal moeilijk uit, zal vooral met de handen werken en minder praten. Bij een puber kan het beeldend werken juist aanleiding zijn tot gesprekken. Volwassenen hebben soms te veel woorden om hun problemen te beschrijven. Beeldend werken kan dan een venster openen naar iemands innerlijk.

De wisselwerking tussen beeldend werken en het contact met de therapeut brengt een proces op gang dat gelijk loopt met jouw psychische proces. Wat je in de therapie in creatieve werkstukken maakt heeft invloed op jouw functioneren in het gewone leven.

Bij creatieve therapie is er geen mooi of lelijk, goed of fout. Het gaat niet om het resultaat maar om de weg ernaartoe. Een eindwerkstuk kan van grote betekenis zijn. Het is een tastbare herinnering aan het proces. Het werkstuk kan je steunen om in het dagelijks leven de nieuwe inzichten toe te passen.

Vaktherapie

Creatieve therapie of beeldende therapie is één van de vaktherapieën, naast muziektherapie, speltherapie, dramatherapie en psychomotorische therapie.

Jesse (6) heeft elke dag buikpijn als hij naar school moet. Thuis is hij geprikkeld en sluit hij zich af. Zijn ouders maken zich zorgen.
In de meivakantie is de tweede observatiezitting en we gaan kleien. Jesse maakt een beertje en ik moet er ook eentje maken. Zijn beertje heeft vakantie vertelt hij, en hij gaat niet zo graag naar school. Ik zeg na een poosje kleien: ‘Zo vervelend, mijn beertje heeft buikpijn’. Jesse zegt direct: ‘O, dat komt omdat hij geen vriendjes heeft!’ Ik vraag hoe we het beertje zullen helpen. Jesse: ‘We maken een vriendje voor hem en iets moois’. Dat doen we. In het vervolg van de therapie beleven we van alles met de beren. We maken huizen, familie, spelletjes. Jesse experimenteert spelenderwijs met berenvriendjes maken, ruzie maken, het bijleggen enz. Dit doet hij allemaal via spel en het gaat dus over de beren en niet al te direct over hem. Zo is het voor Jesse veilig genoeg om dit moeilijke onderwerp te behandelen. Met de ouders bespreek ik hoe ze Jesse het beste kunnen helpen bij het leggen van contacten. Dit bouwt hij langzaam op en het gaat goed. In de zomervakantie doet Jesse zelfs mee met de kindervakantieweek.